Vaak wordt beweerd dat smaak iets uiterst subjectief is, een kwestie van individuele gevoeligheden waar niet over gediscussieerd kan worden. Tegen deze platitude zou ik mij willen verzetten in dit artikel door aan te tonen dat smaakoordelen een belangrijke sociaal-normatieve dimensie hebben. Het dualistische karakter dat aan eigen is aan onze Europese cultuur, speelt hier volgens mij een cruciale rol in.
TR
Claude Monet - Waterlelies |
De relatie tussen zogenaamd 'lage en hoge cultuur' [1] bestaat al zeer lang en is sinds de Verlichting alsmaar belangrijker en ingewikkelder geworden. De spanning tussen elitecultuur en volkscultuur was al aanwezig sinds het ontstaan van aristocratieën of andere machtige minderheden die de drang voelden om hun eigen cultuur als de enige legitieme af te kondigen. Tijdens de Verlichting is dit onderscheid nog meer geaccentueerd door filosofen als Kant en Hume. Kant stelde dat ons esthetisch genot, ons plezier in het aanschouwen van mooie dingen, belangeloos is. Dit in tegenstelling tot zintuiglijk genot dat een verlangen naar meer van hetzelfde insluit: eten en seksueel genot zijn evidente voorbeelden van niet-esthetische ervaringen. Met andere woorden er is een verschil tussen genieten van mooie dingen en het bevredigen van behoeften.
David Hume |
Hume op zijn beurt benadrukte het feit dat de 'qualified observers' of de kunstcritici die cultureel voldoende onderlegd waren, de enigen waren die culturele en artistieke producten rechtmatig konden beoordelen. Voor de culturele elites is de ervaring van schoonheid of van goede kunst altijd een onthechte ervaring van iets dat waardevol is op een universele en eeuwige manier. Schoonheid beoordelen is geen gemakkelijke aangelegenheid: het vereist een goede opleiding en een verwerking van talloze goede, matige en slechte voorbeelden.
Binnen de 'populaire esthetica' van de lage cultuur daarentegen worden toegankelijkheid en pretentieloosheid van culturele producten hoog in het vaandel gedragen. Kunst en cultuur moeten in het verlengde liggen van de dagelijkse ervaring: ze moet bovenal herkenbaar zijn en zo voor samenhorigheid binnen de gemeenschap zorgen. De culturele elites hebben de gemakkelijke verteerbaarheid van de lage cultuur altijd aangeklaagd door de laatste als vulgair, oppervlakkig en bedorven te bestempelen. Ik besef dat het voorgaande in zekere zin een clichébeeld is. Het is zeker zo dat sinds de 19-20ste eeuw de grenzen tussen hoge en lage cultuur zijn gaan vervagen (het dadaïsme is maar één voorbeeld) en beide polen hebben mekaar sterk beïnvloed. De elitecultuur is ook fundamenteel veranderd door meer klemtoon te leggen op de morele en politieke zeggingskracht van kunst en cultuur, mogelijk onder invloed van de populaire cultuur. De populaire cultuur heeft zich eerst getransformeerd tot een massacultuur en kort daarna zich beginnen opsplitsen in ontelbare subculturen - vooral door de vele subgenres binnen de popmuziek.
De vraag is dus of we het aloude onderscheid tussen beide nog relevant is binnen de postmoderne eenentwintigste eeuw waarin alles zich vermengd heeft met alles. Mijn antwoord hierop is ja.
De reden waarom ik denk dat het nog steeds relevant is, is dat culturele en esthetische smaak (nog) altijd een sociale component heeft. Iemands smaak op cultureel vlak is een manier om zijn 'symbolisch kapitaal' of sociale status uit te drukken. De manier waarop dit gebeurt is echter veel subtieler en complexer dan de manier waarop de bourgeoisie en de adel het in de vorige eeuwen uitdrukte.
Ⓒ guardian.co.uk (Eamonn McCabe) |
De Britse filosoof Roger Scruton is een vurige verdediger van de heropwaardering van de hoge cultuur binnen het Westen. Hij bedoelt daarmee vooral de canon van de West-Europese kunst tussen de Renaissance en de negentiende eeuw mee. In de prachtig gemaakte documentaire 'Why Beauty Matters' verzet hij tegen de cultus van lelijkheid en walgelijkheid binnen de hedendaagse, conceptuele kunst en de shock-art. Scruton verdedigt duidelijk een klassiek schoonheidsideaal dat mee ondersteund wordt door de vele prachtige illustraties in zijn programma. Hij citeert Plato en Kant om zijn opvatting over schoonheid, als iets spiritueel en volledig gezuiverd van enig praktisch nut of belang, te illustreren. In schoonheid schemert altijd iets door van een andere, transcendente wereld.
Bijna iedereen die naar 'Why Beauty Matters' kijkt, zal de enorme aantrekkingskracht voelen van de
platoonse opvatting over schoonheid en kunst die Scruton erin naar voor brengt. Het aanhangen van zo'n theorie leidt bijna automatisch tot het fulmineren tegen de tegenpolen van deze klassiek opgevatte schoonheid. Conceptuele kunst, shock-art en last but not least de vulgaire uitwassen van de populaire cultuur zoals reclame, kitsch, hersendodende films en tv-programma's, enzovoort, dienen niet bepaald het ideaal dat Scruton in gedachten heeft [2]. Voor een groot stuk is die kritiek op de hedendaagse, populaire cultuur natuurlijk terecht, maar anderzijds haalt ze zijn kracht natuurlijk uit de selectiviteit van de getoonde voorbeelden. Bovendien is een onwenselijk gevolg van Scrutons idee dat we ons eigenlijk alleen nog mogen bezighouden met het canon van de Europese cultuur: klassieke muziek en algemeen aanvaarde meesterwerken uit de literatuur, het theater, schilder-en beeldhouwkunst.
De meeste moderne cultuurproducten passen niet binnen de theorie over schoonheid die Scruton verkondigt. De intense beleving die toeschouwers van een pop- of rockconcert ondergaan, staat ver af van de serene schoonheidservaring van pakweg een uitvoering van Bach of een beeld van Bernini. Scruton wil dat een esthetische ervaring zuiver is: alleen de zuivere blik is belangrijk, lichamelijke of zintuigelijke elementen zouden de belangeloosheid en spiritualiteit van de ervaring kunnen bedreigen. Genieten van hedendaagse muziek kan dus hoogstens een inferieure esthetische ervaring zijn volgens hem.
Hetgeen 'Why Beauty Matters' wil bewerkstelligen is om één vorm van schoonheid, namelijk 'serene' of klassieke schoonheid als de enige legitieme vast te leggen. Artistieke schoonheid in deze betekenis wordt typisch op een voetstuk geplaatst en er wordt een aparte plaats aan toegekend in musea en concertgebouwen. In 'Art as Experience' biedt John Dewey biedt een alternatief aan voor deze klassieke en nog altijd zeer invloedrijke kijk op kunst en cultuur. Volgens Dewey hebben esthetische emoties hun wortels in onze vitale functies en is kunst ontstaan door interactie tussen het levend (menselijk) organisme en zijn omgeving. De emotionele energie die vrijkomt bij het beleven van schoonheid is in essentie niet spiritueel zoals de platoonse traditie zegt, maar integendeel organisch en lichamelijk. Dewey wil met zijn esthetica terug de continuïteit herstellen tussen esthetische ervaringen en de alledaagse ervaring.[3] Het is volgens mij de verdienste van sommige popmuziek dat ze die continuïteit deels hersteld heeft.
Dewey verzet zich ook tegen de belangeloosheid die zo belangrijk geacht wordt sinds Kant. Voor hem hebben kunst en schoonheid wel degelijk een instrumentele waarde, zij het geen specifieke maar een globale. Ze verbeteren onze manier van kijken naar dingen en ons vermogen om te communiceren.
Binnen Dewey's naturalistische opvatting vervaagt het onderscheid tussen wat kunst is en wat niet en tussen wat hoge en lage cultuur is. Voor Dewey is kunst in de eerste plaats een intensifiëring van hetgeen we onmiddellijk ervaren. Deze ervaringen zijn legio in het alledaagse leven: de gracieuze beweging van een baseballspeler, de bewegende vlammen van een open haard, de atletische schoonheid van een rennende hond,...
De platoons-kantiaanse opvatting over kunst die Scruton nog steeds verdedigt, is verantwoordelijk voor de afscheiding van kunst en de alledaagse ervaring. Kunst wordt ondergebracht in een apart, maatschappelijk compartiment door het onder te brengen in musea en concertgebouwen. Bepaalde lagere sociale klassen hebben meestal geen toegang tot de superieur bevonden kunst-en cultuurobjecten die enkel geapprecieerd kunnen worden door een bepaalde culturele elite. Het schadelijke effect hiervan is volgens mij dat er bij velen het bewustzijn ontbreekt van het enorme belang van esthetische ervaringen in ons leven. Iets dat Scruton trouwens zelf op een treffende manier duidelijk maakt in 'Why Beauty Matters'.
Vandaag de dag klopt dit beeld wellicht niet meer helemaal. Kunst en cultuur zijn in belangrijke mate al 'gedemocratiseerd' en veel werken die tot de populaire cultuur behoren worden door veel critici erkend als volwaardige artistieke producten (bv. The Godfather van Coppola). Het interessante is dat de opsplitsing hoge-lage cultuur zich binnen de populaire cultuur ook heeft voorgedaan. In deze tijd zijn het de recensenten van CD-albums, films en andere cultuurproducten [4] die de rol van Hume's 'qualified observers' hebben aangenomen. Zij zijn het die het verschil tussen kunst en kitsch, cultureel hoogstaand en commercieel-vulgair, enz. moeten vrijwaren.
[1] De term 'lage cultuur' sluit uiteraard al een waardeoordeel in (wat zeker niet mijn bedoeling is). Toch heb ik ervoor gekozen om ze te gebruiken om een onderscheid te maken met de 'popular culture' of massacultuur die vooral in de 20ste eeuw ontstond en bloeide. Vroege voorbeelden van 'lage cultuur' verduidelijken misschien wat ik bedoel:
de epigrammen van Martialis (1e eeuw n. Chr.), de vagantenliederen (12-13de eeuw) en Carmina Burana (11e eeuw).
[2] Scrutons cultuurpessimisme lijkt op dat van Plato in 'De Republiek' die de goedkope emotionele effecten aanklaagde in de Atheense poëzie. Zijn kritiek op de hedendaagse reclame- en consumentencultuur is echter op het eerste gezicht meer terecht dan die van Plato op de muziek en dichtkunst.
[3] Voor een uitgebreidere samenvatting van Dewey's theorie zie: http://plato.stanford.edu/entries/dewey-aesthetics/#LivCre
Geen opmerkingen:
Een reactie posten