dinsdag 1 februari 2011

Interculturalisme heroverwogen: het belang van zelfkennis

© Willem von Humboldt
De tekst van WVP over interculturalisme pleit voor een dynamische dialoog tussen verschillende culturen. Laat mij eerst even opsommen waarnaar we allemaal verwijzen als we het woord 'cultuur' gebruiken volgens mij. In de antropologische zin verwijst cultuur naar kennisoverdracht die op niet-genetische wijze gebeurt, namelijk door middel van taal en sociale praktijken. Essentieel is ook de groepsidentiteit die een cultuur vormgeeft en die tegelijkertijd door gemeenschappelijke cultuurproducten wordt versterkt. Dit is eerder het sociologische aspect van cultuur.
TR

Herder sprak over 'Kultur' als de bloedsomloop van het volk, de morele energie die de samenleving en de Volksgeist intact hield. Herder's invulling is particularistisch: een eiland van wij in een oceaan van zij. Dit is duidelijk de positie waar WVP zich tegen verzet: de cultuur van een natie is in feite een anti-kosmopolitisch, in zichzelf gesloten gemeenschap van gelijkgezinden. Herders ideaal is natuurlijk aangetast door de opkomst van het Nationaal-Socialisme in Duitsland, dat als een (weliswaar geperverteerde) realisatie van Herders ideeën over 'das Volk' zou aanzien kunnen worden. Toch mogen we de invulling van Herder niet zomaar naar de prullenbak verwijzen. Het element eigenheid - meestal nationale eigenheid - valt niet weg te denken als we over cultuur spreken.

Daartegenover staat Willem von Humboldts ideaal van 'cultivering' dat in essentie universalistisch is. Hij zag de universiteit of het onderwijs in het algemeen als een bewaarplaats van onze culturele erfenis. Die bewaarplaats bevat vooral emotionele en morele kennis. Die kennis zit vervat in de meesterwerken op literair en artistiek gebied die Europa heeft voortgebracht en volgens von Humboldt in ons collectief geheugen zouden moeten zitten. Klassieke werken van Homerus, Shakespeare, Dostojevski, enzovoort lezen, zorgen voor een 'Bildung' of zelfontplooiing, maar ook voor een beter begrip van de historische lagen in de Europese identiteit. Hoewel al die schrijvers nog altijd relatief veel gelezen worden (zij het dan vooral door studenten uit de Letteren en Wijsbegeerte), worden ze ook dikwijls als niet meer relevant beschouwd of geassocieerd met de conservatieve en ouderwetse manier van onderwijzen van de jaren 50 en vroeger. De democratisering en 'kindgerichtheid' van het hedendaagse, secundaire onderwijs heeft er in zekere zin voor gezorgd dat laagdrempeligheid en trajectspecialisatie de Humboldtiaanse cultivering hebben verdrongen.

Beide opvattingen over cultuur zijn onder vuur gekomen langs alle kanten. Herders ideeën zijn voorgoed geassocieerd, deels terecht, met allerlei nationalistische ideologieën en populistische bewegingen die 'de klok terug willen draaien'. Aanhangers daarvan kijken met argusogen naar hoe de globalisering en de immigratieproblemen de oude bronnen van identiteit bedreigen.
(De laatste zin laat zien hoe snel we terechtkomen in een politiek-ideologisch verhaal, iets wat ik zou willen vermijden. ) Desondanks denk ik dat ook Herder belangrijk is omdat hij ingezien heeft dat de 'sense of belonging' een universele behoefte is.

Maar ook von Humboldt is voor veel mensen passé en wordt dikwijls verbonden met een hautain elitisme dat alleen de 'happy few' het voorrecht van een humanistische opleiding wil geven. Dit was juist het tegenovergestelde van wat von Humboldt in gedachten had. De opkomst van televisie en andere populaire media zijn allemaal uitingen van een anti-elitistische beweging in talloze gedaanten. Ook in de academische wereld is de 'hoge, Europese cultuur' steeds meer onder vuur gekomen, onder meer door de opkomst van 'Cultural studies' en door quasi-relativistische filosofen als Foucault. Foucaults discours-analyse - hoewel zeer bruikbaar als historisch analyse-instrument - heeft indirect het effect gehad dat veel westerse literatuur en kunst van hun voetstuk zijn gevallen. In het discours moeten we geen uitdrukking meer van bepaalde waarheden zoeken, maar wel de onpersoonlijke macht die erin doorklinkt. De voornaamste vraag is niet langer: 'Wat zegt u?', maar: 'Vanwaar komt uw spreken vandaan?'. Foucault is een lastige filosoof om te interpreteren, maar de vaststelling blijft wel dat veel cultuurfilosofen de westerse canon hebben trachten te 'relativeren' door haar ideologische functie bloot te leggen. Ook marxistische cultuurcritici hebben hiertoe bijgedragen. Kunstwerken in hun ogen zijn vaak niets anders dan ideologische expressies die de maatschappelijke werkelijkheid verhullen en mystificeren en zo het establishment legitimeren en aan de macht houden. Zogenaamde meesterwerken zijn in de ogen van veel marxisten niets anders dan een expressie van de superioriteit van de heersende klasse. Postmodernistische filosofen zoals Jacques Derrida en Roland Barthes hebben zich in feite geschaard achter die kritiek door de aanspraken op betekenis, die de klassieke meesterwerken maken, te deconstrueren.

Ik meen, dat als we zinvol over een interculturele dialoog willen spreken, we het anti-elitisme en het postmoderne perspectief op cultuuruitingen moeten verlaten. Het postmodernisme heeft ervoor gezorgd dat het hele idee van intercultureel debat in feite betekenisloos is. De meeste postmodernisten menen immers dat de Westerse cultuur fundamenteel onderdrukkend is en daardoor wordt elke aanspraak op
universaliteit onterecht. De Westerse cultuur is er enkel op uit om zijn superioriteit te verkondingen. Onze kijk op wat cultuur is, moet gezuiverd worden van dit relativisme dat pleit voor een 'anything goes', een adagium dat aan de basis ligt van veel shock-art en andere pseudo-kunst.


Schiller
Ik zou een pleidooi willen voeren om terug te keren naar een visie zoals die van Schiller, voor wie het esthetisch domein essentieel verbonden was met het spirituele. Schiller zag de esthetische ervaring als een spel, een toestand waarin we verkeren als we onze praktische bekommernissen hebben achtergelaten. Net zoals Aristoteles, meende hij dat we de vervulling of de 'eudaimonia' niet kunnen bereiken in het deel van onze dag waarop we arbeid verrichten. Vervulling aldus Schiller is er alleen tijdens 'de zelfbewuste aandacht voor de voorgestelde betekenis' van dingen. Het spel was essentieel voor de esthetische opvoeding of cultuur (wat voor Schiller hetzelfde was).
In het spel streven we geen doel na en wordt elke handeling omwille van zichzelf verricht omdat ze intrinsiek aangenaam is. Het spel vormt tevens een toegangspoort tot de oerervaringen van verwondering en ontzag die we uit het oog geraakt zijn door het verdwijnen van de religie in ons leven.


Schillers ideeën kunnen een belangrijke toevoeging zijn aan de waarden die gewoonlijk als typisch Europees worden voorgedragen. Meestal zijn het onze democratische vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, van vereniging, van geweten, de persvrijheid, enzovoort, die we zoveel mogelijk willen invoeren elders in de wereld.

Als we nog over iets trots kunnen zijn in Europa of in het Westen dan is het tenminste toch nog onze open debatcultuur en geëngageerd burgerschap. Ook sociaal-democratische verworvenheden zoals de verzorgingsstaat en mensenrechten vormen een belangrijke bron van onze fierheid. Schiller zou deze verworvenheden - hoe belangrijk ze ook zijn voor onze welvaart - wellicht slechts als de randvoorwaarden zien voor zijn verheffingsideaal. Een gedeeld, cultureel referentiekader creëert een gemeenschap. Een gemeenschap die open kan dialogeren over de gedeelde emoties die men ervaart bij kunst, literatuur en muziek. In Schillers tijd was die dialoog voorbehouden aan een elite, maar vandaag misschien nog meer omdat ons onderwijs ze toch nutteloos en irrelevant vindt.

De belegenheid van Schillers ideaal, bewerkstelligd door de cultuurkritische en anti-elitistische denkstromen, hebben er voor gezorgd dat de Europese identiteit vaak wordt vastgepind op een uitgesproken politiek gedachtengoed, ook afkomstig uit de Verlichting. Daarna wordt meestal een analyse gemaakt van de manier waarop immigratie, multiculturalisme, racisme, nationalisme en populisme de politieke Verlichtingsprincipes steeds meer ondermijnen. Opvallend aan die principes is dat ze een wat John Rawls 'thin theory of the good' noemt, vooronderstellen. Met andere woorden de staat kan niets inhoudelijk meedelen over wat 'het goede leven' is of wat het zou moeten zijn. De staat moet enkel de primaire middelen verschaffen waarmee het individu zijn opvatting over het goede leven in de praktijk kan brengen. Deze liberale denktrant is ervoor verantwoordelijk dat het debat over multiculturalisme niet (meer) over cultuur in eigenlijke zin gaat, maar eerder over sociopolitieke principes. Spengler zou zeggen dat de discussie feitelijk rond het concept 'beschaving' cirkelt, namelijk de materiële en technologische vooruitgang die we hebben bereikt.



Vandaag de dag ontbreekt het gedeelde referentiekader waarvoor Schiller pleit en wordt iedereen geconfronteerd met een immens mozaïek van meningen, beelden en informatie die toestromen vanuit het internet en het televisiescherm. Iedereen boetseert hieruit een idiosyncratische opinie en smaak, die bijna onvermijdelijk een willekeur vertoont. Mensen hebben nog steeds nood aan een gemeenschappelijke Weltanschauung, net zoals Schiller en zijn tijdgenoten, maar die behoefte wordt nu vooral bevredigd door de hypes ('sterke formats') en het discours ("De mensen willen een signaal uitzenden naar de politiek").

Ik zou willen besluiten dat ik achter WVP's pleidooi sta voor een interculturalisme in plaats van het naast elkaar leven van culturen. Maar om dit ten gronde en zinvol te doen, zullen we mijns inziens de culturele zelfkennis moeten herwaarderen, in plaats van eeuwig de liberale en sociaaldemocratische verworvenheden als mantra te gebruiken. Het herwaarderen van de 'Great Books'-traditie bijvoorbeeld kan ons helpen om meer esthethische en culturele inhoud te geven aan het idee 'Europa'.
#navbar { height: 0px; visibility: hidden; display: none; }